Télécharger Imprimer la page

Abiomed Impella 5.5 Manuel Utilisateur page 149

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 43
VOORBEREIDING VOOR HET INBRENGEN
1.
Plaats met behulp van de meegeleverde steriele incisiemal voor de
positionering een sidebiterklem op de aorta, ten minste 7 cm boven het
klepoppervlak. Een incisie die te dicht bij de annulus van de aortaklep
wordt gemaakt, kan leiden tot een uitlaatgebied van de katheter in de
graft in plaats van in de aorta.
2.
Breng op de inbrengplaats in de aorta ascendens een incisie (of gat) aan.
OPMERKING: Als de siliconenpluggen worden gebruikt in plaats van
de axillaire introducer, moet de incisie een diameter van ≤ 6 mm hebben
om te voorkomen dat de voorste siliconenplug via de incisie in de aorta
terechtkomt.
3.
Bevestig de polyestervezel geweven vasculaire graft (diameter 10 mm,
lengte afhankelijk van de uitgangsstrategie (minimumlengte = 20 cm))
aan de aorta met de standaard end-to-side anastomose, waarbij de
graft wordt afgeschuind voor de uitgangsstrategie. Externaliseer het
transplantaat naar het gewenste uitgangspunt.
4.
Klem het transplantaat af met een vaatklem net boven de anastomose
en controleer de hemostase bij de anastomose.
5.
Breng de introducer in het transplantaat in en zet deze vast met een (1)
of twee (2) meegeleverde transplantaatsloten. Om het transplantaatslot
te plaatsen, opent u het en plaatst u het tussen de houders en de
naaf op de introducer om te voorkomen dat de introducer uit het
transplantaat glijdt.
6.
Zet het transplantaatslot vast door de beide buitenste lipjes tegen elkaar
te drukken. Wanneer het transplantaatslot volledig gesloten is, zorgt het
voor hemostase. Als de hemostase niet wordt bereikt, moet u de twee
lipjes goed tegen elkaar drukken om het transplantaatslot volledig te
sluiten, zoals hieronder is aangegeven. Het transplantaatslot kan niet
worden beschadigd door het te dicht te sluiten. OPMERKING: Het
transplantaat kan ook over de introducer worden vastgezet met dikke
hechtingen of navelstrengtape
OPMERKING:
Indien gebruik van een geleidingsdraad gewenst is,
breng deze dan op dit punt in. Ga anders verder met
stap 7.
7.
Dien heparine toe en bereik een ACT van ten minste 250 seconden.
OPMERKING: Door de ACT op of boven 250 seconden te houden, wordt
voorkomen dat een trombus in de katheter raakt en een plotselinge stop
bij het opstarten veroorzaakt. *Als de patiënt een GP IIb-IIIa-remmer krijgt,
kan de Impella 5.5-katheter worden ingebracht als de ACT 200 of hoger is.
8.
Verwijder de beschermhoes van de bijgeleverde 8 Fr met siliconen
gecoate smeerdilatator, maar wees voorzichtig dat u geen siliconen
op uw handen krijgt. Steek de dilatator in de introducer om de
hemostatische klep met siliconenolie te bedekken om het inbrengen van
de Impella katheter door de hemostatische klep te vergemakkelijken.
Verwijder de dilatator nadat deze volledig is ingebracht.
9.
Klem het transplantaat net boven de anastomose met een vaatklem om
bloedverlies door de pompcanule tijdens het inbrengen via de klep te
voorkomen.
10. Breng de Impella katheter via de introducer in het implantaat in, zodat de
volledige pompcanule en motorbehuizing zich in het implantaat bevinden
en u alleen de katheterschacht uit de klep ziet komen.
11. Verwijder de vaatklem en ga door met het inbrengen van de Impella
katheter in de aorta.
12. Als de patiënt een cardiopulmonaire bypass (CPB) heeft, laat het hart
dan vullen door de terugstroming naar de bypassmachine te beperken
en de CPB-stroom tot een minimum te beperken, zolang de fysiologische
systemische stroom acceptabel blijft.
13. Om de katheter door de aortaklep te helpen, oefent u lichte druk uit op
het achterste gedeelte van de aortaklep om tijdelijke aorta-insufficiëntie
te veroorzaken.
Impella 5.5
®
met SmartAssist
®
circulatieodersteunend systeem
14. Blijf verder opvoeren door de aortaklep met behulp van fluoroscopische
en/of TEE-geleide beeldvorming om de canule goed te positioneren bij
de annulus van de aortaklep, waarbij de inlaat ongeveer 5 cm diep in
het ventrikel wordt geplaatst. Start Impella katheterondersteuning zoals
verderop in dit gedeelte beschreven.
15. Klem het transplantaat naast de axillaire slagader met een vaatklem
met zachte bek of laat een assistent druk uitoefenen met de vingers
om het bloeden aan de basis van het transplantaat te stelpen, zodat
de introducer kan worden verwijderd en het transplantaat kan worden
ingekort. OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat de vaatklem met
zachte bek het transplantaat en de 9 Fr katheter volledig afdicht, opent
u de spoelklep van de zijarm op de introducer en controleert u of er geen
bloed uit het systeem lekt.
16. Schuif de herpositioneringshuls terug naar de rode Impella plug.
17. Om de introducer te verwijderen, maakt u het transplantaatslot los
door de twee naast elkaar liggende lange lipjes samen te drukken en
verwijdert u deze vervolgens uit het transplantaat.
18. Schuif de introducer volledig uit het transplantaat voordat u deze
verwijdert. Om de introducer van de katheterschacht te verwijderen,
breekt u de naaf door druk uit te oefenen op de duimlipjes en trekt u
vervolgens de huls van de katheter. OPMERKING: Bij het breken van de
hemostaseklep in de hub van de huls kan de klep uitrekken alvorens
deze breekt.
a). Pak de twee 'vleugels' vast en buig deze naar achteren totdat de
klep uit elkaar wordt getrokken. Pel de twee vleugels verder af
totdat de introducer volledig van de katheterschacht is verwijderd.
19. Knip overtollig transplantaat bij en schuif de blauwe naaf van de
hechting in het transplantaat. OPMERKING: De naaf moet op huidhoogte
zijn en de lengte van het resterende transplantaatmateriaal moet net
lang genoeg zijn om het transplantaat rond de blauwe hechtdraadnaaf
vast te zetten met al het transplantaat dat zich onder de huid bevindt.
20. Zet met dikke zijden hechtdraad het implantaat rond de blauwe
hechtdraadhub vast, zodat de positie van de Impella katheter nog steeds
kan worden aangepast. Verwijder de vaatklem naast de anastomose.
21. De wond moet over het bijgesneden transplantaat worden gesloten,
waarbij het uiteinde van de blauwe hechtdraadnaaf duidelijk zichtbaar is.
Veranker de naaf stevig op de huid.
22. Als er speling in de katheter zit, verwijder dan de overtollige speling.
Controleer de positie met behulp van fluoroscopie en het positiesignaal.
Als de Impella 5.5-katheter te ver in het linkerventrikel raakt en de
controller een ventriculaire in plaats van een aortagolfvorm weergeeft,
volg dan onderstaande stappen a tot c.
a) Trek de katheter terug tot er een aortagolfvorm op het positiescherm
aanwezig is.
b) Als de aortagolfvorm aanwezig is, trek de katheter dan 3 cm extra
terug voor Impella 5.5 met SmartAssist. (De afstand tussen de
aangrenzende markeringen op de katheter is 1 cm.)
c) De katheter zou nu op de juiste plaats moeten zitten.
23. Trek de gele pen uit het katheteranker om de katheter op zijn plaats
vast te zetten. Werp de gele pen weg. Verleng de steriele hoes tot de
maximale lengte en zet het uiteinde dat het dichtst bij de rode Impella
plug zit vast door de verankeringsring aan te spannen.
145

Publicité

loading

Produits Connexes pour Abiomed Impella 5.5