Télécharger Imprimer la page

First Green Industries MiniZ400 Instructions D'utilisation Et D'entretien page 187

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 81
10. BEDRIJF
10.1. OPTIMALE BEDRIJFSCONDITIES OM ACCUCAPACITEIT TE BEHOUDEN
10.1.1. AANBEVOLEN SNELHEDEN
Bij het werken met de rupslader met basispuinbak adviseren we de machine in te stellen op lage rijsnelheid (schildpad).
Voor de voorzichtige behandeling van zware voorwerpen bij het laden of lossen, wordt ook lage rijsnelheid geadviseerd.
Andere werkzaamheden met de rupslader moeten aangepast en afgestemd worden op het type en de aard van de werk-
zaamheden. Bij het werken met een rupslader geldt: hoe lager de snelheid, hoe groter de besparing op de accucapaciteit.
Voor het transport van de machine op langere afstanden wordt hogere rijsnelheid (haas) geadviseerd.
10.1.2. RIJSTIJL
De accucapaciteit wordt ook aanzienlijk beïnvloed door de rijstijl zelf. Als de situatie het toelaat, wordt er geadviseerd de
machine in een volledige radius te laten draaien; d.w.z. dat de rupsband aan één kant van de rupslader stilstaat, of met lage
snelheid bewegen, en aan de andere kant ronddraait. Op die manier draait de rupslader zuinig. Oneconomisch draaien is
draaien om zijn as, d.w.z. dat de rupsband aan de ene kant in tegengestelde richting draait dan die aan de andere kant. Dit
heeft als gevolg een sterke daling van de accucapaciteit.
10.1.3. OPPERVLAK
Het oppervlak waarop de rupslader werkt, heeft ook een grote invloed op de accucapaciteit. De rupslader heeft standa-
ardrupsbanden voor het terrein waar een dun spoor en hoog patroon vereist is. Deze band is echter niet geschikt voor
asfalt of beton, omdat hij zacht is, een hoge weerstand heeft en glijdt. Indien er verwacht wordt dat de machine vooral op
verharde oppervlakken zoals asfalt of beton zal werken, wordt er aanbevolen de rupslader uit te rusten met rupsbanden
voor verharde oppervlakken om vermindering van de batterijcapaciteit en zware slijtage van de rupsbanden te voorkomen.
!
Waarschuwing
Risico van beschadig van onderdelen!
Vervormde of beschadigde accustekker kan oververhitting en vervolgens beschadiging veroorzaken.
Ontploffinsgevaar bij ophoping van waterstof in de cabine
Waterstof uit het accuvak kan de cabine binnendringen via niet-afgedichte openingen in de ca-
bine. Ophoping van waterstof kan een ontploffing veroorzaken.
Er mogen zich geen niet-afgedichte openingen in de cabine bevinden. Het afdichten van openingen met pluggen is geen
extra barrière tegen gaslekkage.
372
Gevaar
Als u afgeleid wordt terwijl u met het apparaat werkt, kunt u de controle over de machine verlie-
zen. Wees uiterst coorzichtig met alle apparatuur terwijl u met de machine werkt. De aandachtsa-
fleiding tijdens het werk met de machine kan tot letsel of de dood leiden.
Gevaar
Brand van de machine kan letsel of de dood veroorzaken. Blooliggende accukabels die in
contact komen met een geaarde aansluiting kunnen brand veroorzaken. Vervang kabels en
soortgelijke onderdelen die slijtage of beschadiging vertonen. Neem contact op met de fab-
rikant.
10.2. BASISAANWIJZINGEN VOOR HET JUISTE GEBRUIK VAN OPLAADTECHNIEK
1.
Voordat u de accu op de lader aansluit, moet u controleren of de contacten, verbindingskabels, connectoren en
andere systemen intact zijn.
2. Sluit de accu met de juiste polariteit aan op de lader.
3. Accu's mogen alleen op de voor het desbetreffende type toegestane oplaadapparatuur aangesloten worden.
4. Neem de volledige oplaadtijd in acht, d.w.z. totdat de oplader aangeeft dat de accu volledig is opgeladen.
5. Het opladen begint automatisch wanneer de connectoren worden aangesloten.
6. Koppel de connectoren los als de stroom uitgeschakeld is - druk op de STOP-knop.
7.
Voeg gedestilleerd water toe aan de accu telkens als deze wordt opgeladen. In geval van waterlekkage tijdens het
bijvullen meldt dit feit aan de servicedienst.
8. Neem grondig kennis met de handleiding van de toegewezen apparatuur.
9. Meld beschadigingen of storingen van de oplaadtechniek aan uw leidinggevende en de servicedienst.
BEDRIJF
$ Sluit de oplaadkabel aan op 230 V AC.
$ Gebruik de kabels om de accu op de oplader aan te sluiten en controleer of de polariteit niet omgekeerd is.
$ Controleer of de 4 LED's opeenvolgend oplichten. Dit bevestigt dat het toestel van stroom wordt voorzien en dat de
LED's correct werken (automatische diagnostische test).
$ Als de batterij goed aangesloten is en de oplader niet in de auto-startmodus staat, brandt de DL1-LED (de signaalaccu
is aangesloten).
$ Om het opladen te starten druk op de P1-toets op het voorpaneel.
$ Als de auto-start functie ingeschakeld is, begint de lader met het opladen 5 seconden nadat de accu is aangesloten
(aangegeven door knipperende LED's DL3 en DL4).
$ Als de stroom uitvalt, stopt het opladen en wordt de kaart uitgeschakeld; als de stroom hersteld wordt, wordt de kaart
ook hersteld en begint het opladen opnieuw vanaf het begin.
$ Als de accu aangesloten wordt, wordt het oplaadproces onderbroken. Als de accu weer is aangesloten, kan de
oplader het oplaadproces hervatten (schakelaar SW1.6 is uit) of vanaf het begin opnieuw starten (SW1.6).
$ Om elektrische vonken te voorkomen, mogen de batterijen tijdens het opladen niet worden losgekoppeld. Nadat u de
batterij heeft aangesloten, start u het oplaadproces met de ON/OFF knop (AAN/UIT).
Afbeelding 17
LED-indicatie DL1 „Accu aangesloten" (groen)
LED-indicatie DL2 „Finale oplading" (geel)
LED-indicatie DL3 „Einde oplading" (groen)
LED-indicatie DL4 „Fout" (rood)
Afbeelding 18
Het proces van het opladen van de accu.
LED-indicatie „Accu aangesloten" (groen)
LED-indicatie „Finale oplading" (geel)
LED-indicatie „Einde oplading" (groen)
LED-indicatie „Fout" (rood)
LED-SIGNALISATIE
De volgende tabel toont de signalen via de LED's op de besturingskaart.
LED DIODE DL1
LED DIODE DL2
LED DIODE DL3
SIGNALISATIE
(GROEN)
(GEEL)
(GROEN)
S1
Netwerk aangesloten
OFF (UIT)
OFF (UIT)
OFF (UIT)
S2
Accu aangesloten
OFF (UIT)
OFF (UIT)
OFF (UIT)
S4
Automatische start
OFF (UIT)
OFF (UIT)
KNL
C1
Initiële oplading
KNL
OFF (UIT)
OFF (UIT)
C2
Finale oplading
KNL
ON (AAN)
OFF (UIT)
C3
Einde oplading of evenwichtsonderbreking
ON (AAN)
*
ON (AAN)
C5
Evenwichtige oplading
KNL
ON (AAN)
KNL
A1
Alarm door veiligheidstimer
ON (AAN)
OFF (UIT)
OFF (UIT)
A2
Alarm door afgebroken operatie
ON (AAN)
OFF (UIT)
OFF (UIT)
OFF (UIT)
= LED OFF/uit
ON (AAN)
= LED aan
BL
= LED knippert langzaam (na 1 s)
BV
= LED knippert snel (na 0,5 s)
*
= LED in elke toestand
Gevaar
De oplader moet op een overdekte plaats geplaast worden die beschermd is tegen regen, snee-
uw en andere weersomstandigheden.
LIJST VAN ALARMEN
Alarm A1 - laadcontrole alarm.
De AP070-kaart is uitgerust met een veiligheidstimer die de eerste fase van het opladen regelt.
Als de accu de ingestelde spanningslimiet (2,4 V/cel) niet bereikt binnen de verwachte tijd Ti (11 uur) na de eerste lading,
onderbreekt het alarm het laadproces, wat wordt aangegeven door het oplichten van de rode LED DL4. Controleer de
batterij en de oplader.
A2 - alarm loskoppeling transformator.
De transformator is uitgerust met een stroomonderbreker in de primaire wikkeling met een contact dat uitschakelt als
de transformatortemperatuur hoger wordt dan 150 °C. Dat wordt aangegeven door het zeer snel knipperen van de rode
LED DL4.
Controleer de netspanning en of de oplader gekoppeld is op de batterij. Volg de Wa-tabellen (16 A x 100 AN).
LED DIODE DL4
(ROOD)
OFF (UIT)
OFF (UIT)
KNL
OFF (UIT)
OFF (UIT)
OFF (UIT)
OFF (UIT)
ON (AAN)
KNL
373

Publicité

loading