Activeer WDS‐functie: activeer de WDS‐functie als u deze functie wenst te
gebruiken. Noteer dat de WDS‐functie niet kan worden geactiveerd als het kanaal
is ingesteld op Auto.
Deactiveer draadloze cliëntenassociatie: als dit is geselecteerd, zendt het
draadloze basisstation geen signalen naar cliënten die er rechtstreeks mee zijn
verbonden.
Centraal basisstation: in deze modus doet de router dienst als een basisstation om
met repeaters te communiceren. Het basisstation stuurt de gegevens van
communicatie tussen repeaters naar de eindbestemming‐repeaters. Repeaters
moeten in overeenstemming geconfigureerd worden. Merk op dat een draadloos
basisstation voor maximaal 4 repeaters kan worden geconfigureerd.
Repeater MAC‐adres 1/2/3/4: voer het MAC‐adres van de repeater in.
Klik als u klaar bent met de instellingen op Toepassen om de instellingen op te slaan.
Verwijs voor een beschrijving van de WDS‐toepassing naar 6.4.3 WDS‐toepassing.
8.5.5 WPS‐instelling
Verwijs voor details naar 7.5.4 WPS‐instelling.
8.6 Netwerktoepassing
Klik op Netwerktoepassing om het uitgebreide navigatiemenu op de display te zien.
8.6.1 Poort‐forwarding
Standaard is uw LAN door de firewall‐functie van de router verborgen. Daardoor kunnen
andere gebruikers op het internet alleen de router detecteren, zonder dat zij rechtstreeks
een bepaalde pc in de LAN kunnen binnengaan. Als u een pc in een LAN wilt binnengaan,
moet u poort‐forwarding voor de router configureren en de gewenste poort op de
overeenkomstige pc in de LAN mappen. De router verstuurt na het ontvangen van een
toegangsverzoek van het internet pakketten naar de pc in overeenstemming met de
regels van de poort‐mapping. Op deze manier wordt communicatie tussen het internet en
de pc in de LAN met succes tot stand gebracht.
55