Accountnaam: de accountnaam wordt door uw ISP geleverd. Laat dit leeg als de
ISP dit niet aanbiedt.
IP‐adres: voer het WAN IP‐adres dat u van de ISP kreeg in. De parameter moet
worden ingevoerd.
IP‐subnetmasker: voer het WAN‐subnetmasker dat u van de ISP kreeg in. Dit
verschilt naargelang het netwerktype. Het is gewoonlijk 255.255.255.0 (Klasse C).
Gateway IP‐adres: voer het IP‐adres van de gateway dat u van de ISP kreeg in. Dit
is het IP‐adres dat wordt gebruikt voor het verbinden met de ISP.
Primaire DNS: voer het IP‐adres van de primaire DNS‐server indien nodig in.
Secundaire DNS: voer het IP‐adres van die DNS‐server in als de ISP een andere
DNS‐server aanbiedt.
MTU‐grootte: stel de maximale transmissie‐eenheid in. De standaardwaarde is
aanbevolen.
Router MAC‐adres: verwijs naar de beschrijvingen over het instellen van het
Router MAC‐adres voor DHCP.
Klik na het voltooien op Toepassen om de instellingen op te slaan.
46