Vanguard BW Mode D'emploi page 60

VOORZORGSMAATREGELEN
1. De bewaking van de weefseltemperatuur is niet mogelijk met de temperatuursensor in de katheter. De
in de katheter ingebouwde temperatuursensor meet niet de temperaturen in het grensbereik
elektrode/weefsel en van het weefsel, maar die van de elektrode. Deze temperatuur wordt op het HF-
chirurgieapparaat
spoelstroomsnelheid passend is.
Voor het toevoeren van de wisselstroom geeft een daling in de elektrodentemperatuur aan, dat de
ablatie-elektrode met fysiologische zoutoplossing wordt gespoeld. Door bewaking van de
elektrodentemperatuur tijdens de stroming van de HF-stroom kan worden verzekerd, dat de
spoelstroomsnelheid van de fysiologische zoutoplossing wordt gehandhaafd.
2. Vergelijkende studies en dierproeven hebben aangetoond, dat tijdens de HF-ablatie geen belangrijke
stijging van de elektrodentemperatuur kon worden geregistreerd. De elektrodentemperatuur is geen
maat voor de verwarming van het weefsel doordat er HF-energie wordt afgegeven.
3. Bij de ablatie kan een te snelle stijging van het vermogen leiden tot perforatie vanwege plotselinge
dampontwikkeling. De in de gebruiksaanwijzing beschreven procedure voor verhoging van het
vermogen moet worden nageleefd.
4. Als de katheter toevallig door de prothetische tricuspidalisklep van een patiënt wordt geleid, kan deze
beschadigd raken.
5. Het risico op een perforatie en/of perlcardiale effusie bij gebruik van kathetersystemen is groter, als de
patiënt tijdens een eerdere ablatieprocedure te maken kreeg met boezemfibrilleren.
6. De vochtbalanscontrole van de patiënt dient tijdens het gebruik van HF-ablatie volgens de
geneeskundige klinische richtlijnen te worden bewaakt. Deze maatregel dient ter voorkoming van
vochtoverbelasting van de patiënt. Afhankelijk van de patiënt kunnen er complicaties optreden, die zijn
vermogen aantasten om vochtoverbelasting het hoofd te bieden. Als patiënten daardoor getroffen
worden, kunnen na afsluiting van de procedure waterophopingen en zwellingen van de longen of
hartfalen optreden. Tot de risicogroepen behoren oudere patiënten, patiënten met congestief hartfalen
of nierinsufficiëntie. Het risico van vochtoverbelasting voor de patiënt dient in de periode voor het
gebruik van de ablatieprocedure te worden bepaald.
7. Wanneer de katheter in de linkerkant van het hart wordt ingebracht, moet intraveneus heparine worden
gebruikt. Daardoor kan trombo-embolie worden voorkomen. Voor een optimale anticoagulatie na de
procedure moeten de klinische richtlijnen en de algemene praktijk worden gevolgd.
8. De veiligheid van deze katheter bij elektrodentemperaturen van meer dan 40°C is niet aangetoond.
Daarom moet worden gecontroleerd, of de KATHETER-KEUZEKNOP op de compatibele HF-generator
op de stand „Tcool SF" of een THERMOCOOL SF-optie staat. Men moet ervoor zorgen dat de
maximumtemperatuur van 40 °C niet wordt overschreden.
9. Als er ablaties dicht bij anatomische structuren worden uitgevoerd, moeten er voorzorgsmaatregelen
worden getroffen om collaterale schade aan aangrenzende structuren te minimaliseren.
10. Om letsels aan de oesophagus te vermijden, moeten er voorzorgsmaatregelen worden getroffen bij
ablaties in de buurt van de oesophagus (langs de achterwand van de linkerboezem). Bovendien moet
het HF-vermogen adequaat moeten verlaagd.
11. Om letsels aan de nervus phrenicus te vermijden, moeten er voorzorgsmaatregelen worden getroffen
bij ablaties in de buurt van de nervus phrenicus. Bovendien moeten het HF-vermogen en de stimulatie
adequaat worden verlaagd, zodat de afstand van de ablatie-elektrode(n) tot de zenuw kan worden
bepaald.
12. De katheter mag niet geautoclaveerd worden.
13. Elk contact van de katheter met organische oplosmiddelen, bijv. alcohol dient achterwege te worden
gelaten.
©Vanguard AG 1000001805_REV_A_25.09.2020
gevisualiseerd. Door de temperatuursensor wordt gecontroleerd, of de
60