hemostaseklep. De aftrekhuls/introducer met klep is niet bedoeld voor het
creëren van een complete afdichting in twee richtingen en is ook niet bedoeld
voor arterieel gebruik. De klep zal het binnendringen van lucht aanzienlijk
beperken. De klep zal de flowsnelheid van het bloed aanzienlijk verminderen,
maar enig bloedverlies via de klep is mogelijk.
10.
Verwijder de aftrekbare dilatator en voerdraad en trek de dilatator
voorzichtig terug uit de huls.
LET OP:
Onvoldoende weefseluitrekking kan compressie van het
katheterlumen tegen de voerdraad veroorzaken wat problemen veroorzaakt
bij het inbrengen en verwijderen van de voerdraad van de katheter. Dit kan
buigen van de voerdraad tot gevolg hebben.
Deel B: Tunnelkatheter (algemene stappen)
1.
Maak de huidpunctieplaats met een scalpel groter. Maak een secundaire
incisie bij de uitgangsplaats. Zorg ervoor dat de incisie breed genoeg is
voor de katheter en dilateer de huid met hemostasekleppen ten behoeve
van de manchet, circa 1 cm. OPMERKING: Bij inbrenging in de vena
jugularis bevindt de uitgangsplaats zich 8-10 cm onder het sleutelbeen
in de borstwand.
2.
Irrigeer elk lumen van de katheter met gehepariniseerde zoutoplossing en
controleer op lekkages. Breng injectiedoppen aan op elke katheterluer.
3.
Lijn de kaken van het tunnelinstrument uit met de kanalen van de
distale tip van de katheter. Steek het septum van de distale tip van
de katheter in de kaken van het tunnelinstrument totdat de tip van
het septum de basis van de kaken raakt. Handhaaf de verbinding
tussen tunnelinstrument en katheter en schuif de huls van het
tunnelinstrument voor de katheter totdat deze stopt.
4.
Steek het tunnelinstrument in de uitgangsplaats en maak een korte
subcutane tunnel die uitkomt bij de inbrengplaats. Ga daarbij niet door
spierweefsel. Voer de tip van het tunnelinstrument voorzichtig door het
laterale gedeelte van de incisie om schade aan omringende bloedvaten
en zenuwen te voorkomen.
5.
Leid de katheter voorzichtig door het subcutane kanaal. Positioneer de
proximale katheter zodanig dat een standaard polyester manchet kan
worden aangebracht (ca. 2 cm binnen kanaal).
6.
Verwijder het tunnelinstrument van de katheter door de huls van
het tunnelinstrument weg te schuiven van de katheter en volledig los
van het tunnelinstrument. Verwijder voorzichtig de kaken van het
tunnelinstrument van de distale tip van de katheter.
WAARSCHUWING:
eerst de afsluithuls te verwijderen alvorens het tunnelinstrument los te maken
van de katheter.
OPMERKING:
Een tunnel met een lichte boog vermindert het risico van
knikken. Vermijd scherpe of acute hoeken tijdens de implantatie aangezien
hierdoor de opening van één of beide katheterlumens verstopt kan
Deel C: Inbrenging van de katheter (algemene stappen)
1.
Spoel elk lumen van de katheter opnieuw uit met gehepariniseerde
zoutoplossing.
2.
Breng het distale gedeelte van de katheter in via de aftrekhulsintroducer
met klep en breng deze op in de ader, waarbij u de katheter dicht bij
de huls vasthoudt en zo nodig in kleine stapjes werkt om knikken
te voorkomen.
3.
Plaats de katheter. Opmerking: voor inbrenging in de vena jugularis dient
de distale tip binnen het rechteratrium worden geplaatst, bevestigd door
fluoroscopie, voor een optimale flow (Dialysis Outcomes Quality Initiative
(DOQI) Guideline 2, K/DOQI Update 2006 van de Amerikaanse National
Kidney Foundation).
4.
Breek de handgreep van de huls doormidden.
5.
Trek de huls los en uit het bloedvat en verwijder de huls van de patiënt.
LET OP: Voorkom schade aan bloedvaten door de huls pas af te trekken nadat
deze uit het bloedvat is teruggetrokken. Trek de huls zo ver mogelijk naar buiten
en scheur de huls telkens slechts enkele centimeters tegelijk.
OPMERKING: Enige weerstand bij het lostrekken van de katheter via de gleuf in
de klep is normaal. Indien een andere huls wordt gebruikt, volgt u de instructies
van de fabrikant.
Deel D: Aspiratie van de katheter (algemene stappen)
1.
Bevestig spuiten aan beide verlengingen en open de klemmen. Aspireer
bloed vanuit beide lumens. Er hoort gemakkelijk bloed te worden
geaspireerd.
LET OP: Indien een van beide kanten bovenmatige weerstand vertoont tegen
bloedaspiratie, kan het zijn dat de katheter gedraaid of verplaatst moet worden
om voldoende bloedflows tot stand te brengen. Stel de katheter af onder
fluoroscopie.
2.
Wanneer een juiste bloedaspiratie tot stand is gebracht, controleert
u of de klemmen van beide verlenglijnen zijn verwijderd en spoelt
Voorkom ernstige schade aan de tip van de katheter door
-52-
raken.