De exploitant of de installatiefabrikant is ervoor verantwoordelijk
dat de machine binnen de in deze handleiding aangegeven
grenzen wordt gebruikt. De bovengenoemde richtlijnen en nor-
men moeten ook in acht worden genomen door de exploitant of
producent van de machine, waarin deze machine ingebouwd
wordt.
9.2
Controles voor aanvang van de mon-
tage
Controle van de aanslagmiddelen, omkeerrol-
len en ophangpunten
–
Controleer of de omkeerrol, de aanslagmiddelen en de op
locatie aanwezige ophangpunten de vereiste minimale
breukvastheid hebben, zie 'Bouwkundige eisen' op pagina 6.
Controle van de inbouwlocatie
Algemeen
–
Controleer of een adequate montage door andere compo-
nenten wordt belemmerd.
In de inbouwruimte mogen geen spitse of scherpgerande
componenten aanwezig zijn.
–
Controleer of door de bevestiging eventueel typeplaten (zie
Afb. 11) afgedekt worden.
Evt. uitsparingen in de bevestiging voorzien.
–
Controleer of een geschikte aansluitmogelijkheid voor de
stroomvoorziening volgens hoofdstuk 'Elektrische aanslui-
ting' op pagina 12 ter plaatse ter beschikking staat.
Lier
–
Neem de noodzakelijk inbouwruimte volgens Afb. 2 en
Tabel 1 op pagina II in acht.
–
Controleren of de kabel in trekrichting loodrecht de lier
binnenloopt (Afb. 2).
Controleren van de componenten en de ac-
cessoires
Algemeen
–
Controleer de componenten en toebehoor op volledigheid
(zie '3.2 Omvang van de levering' op pagina 5 en
'4.2 Componenten/bouwgroepen' op pagina 8).
–
Op schade controleren.
–
Alle schroefbevestigingen op vastzitten controleren.
–
Laat beschadigde delen vervangen of deskundig repareren.
Reparaties mogen alleen door een vakkundige werkplaats
of door de TRACTEL Greifzug GmbH worden verricht.
Kabel
–
Controleer of de diameter en het type van de kabel bij het
product en het toepassingsgeval passen, zie Tabel 1 op pa-
G932.4 - 09/2015
Montage- en bedieningshandleiding
gina II, Tabel 7 op pagina 20 en 'Typeplaatjes en aanwij-
zingsborden/ Grenzen aan het gebruik' op pagina 7.
Wanneer de last niet via vaste inrichtingen ter plaatse geleid
kan worden, moet een verdraaiingsarme kabel met wartel-
haak of een kabelwartel worden gebruikt.
–
Controleer of de lengte van de kabel voldoende is:
De last moet veilig tot de begin- en eindpositie verplaats-
baar zijn.
De kabellengte moet zodanig worden gekozen dat de ka-
beleindverbinding of het lastopnamepunt of het kabeleinde
niet tot aan het product of de accessoires bewegen of inge-
trokken worden.
–
Kabel over de gehele lengte op herkenbare beschadigingen
controleren, zie Afb. 13.
–
Kabelpunt volgens Afb. 8 controleren (zie ook '15.4 Service
en onderhoud, Kabel' op pagina 20).
–
Regelmatig reinigen.
–
Controleer of de kabelkous (1) en de persmanchet (2) on-
beschadigd zijn (zie Afb. 10).
–
Kabels met haak:
Controleer of de haak en de borgklep (3) intact zijn, zie
Afb. 10.
–
Kabels met veiligheidshaak:
Controleer of de veiligheidshaak (4) correct sluit en de arre-
tering functioneert, zie Afb. 10.
Bevestigingsmiddelen
–
Controleer of de bouten/schroeven/aanslagmiddelen aan de
specificaties in '4.8 Bevestiging' op pagina 9 voldoen.
–
Controleer bevestigingspunten, lastbouten en schroefbeves-
tigingen op beschadigingen.
Aansluitkabel
–
Controleer of de lengte voldoende is.
–
Controleer of de kabeldoorsnede voor de geplande lengte
(zie Tabel 5 en 6 op pagina 13) toereikend is.
–
Kabel over de gehele lengte op herkenbare beschadigingen
controleren.
Besturingskabel
–
Controleer of de lengte voldoende is.
–
Kabel over de gehele lengte op herkenbare beschadigingen
controleren.
9.3
Montage
Voorwaarden
De montage mag alleen door geschoold personeel plaats-
vinden.
De werkplek moet voldoende verlicht zijn.
NL-11