Installatie - Dräger PIR 7000 Notice D'utilisation

Keuringen en certificeringen
De Ex-toelatingen zijn van toepassing voor het gebruik van de gastransmitter in gas -/ damp-
en luchtmengsels van brandbare gassen en dampen of stof-/luchtmengsels van brandbaar
stof, beide onder atmosferische omstandigheden. De Ex-toelatingen zijn niet van toepassing
voor het gebruik in een zuurstofverrijkte omgeving.
Certificeringen: zie "Technische gegevens" op pagina 116m certificaten: zie pag. 455 tot pag.
481.
WAARSCHUWING
De CSA-certificering omvat niet de meettechnische eigenschappen in omgevingen van
klasse II en III. De sensor zou geblokkeerd kunnen raken en geen gas meer detecteren. In
dit geval meldt de gastransmitter een Beam Block-storing.
Klemmenkast Ex e PIR 7000 (zie montagehandleiding 90 33 014):
Classificatie gevarenzones:
Het apparaat is geschikt voor gebruik in de ATEX-zones 1 en 2 of 21 en 22, waarbij het op het
apparaat aangegeven temperatuurbereik in acht moet worden genomen, en waarin gassen uit
de explosiegroepen IIA, IIB of IIC en temperatuurklassen T4 of T6 (afhankelijk van de
omgevingstemperatuur) of explosieve stoffen kunnen voorkomen.
– Niet getest in omgevingen met een verhoogd zuurstofgehalte.
Junction box Ex d PIR 7000 (zie montagehandleiding, 90 33 297):
Classificatie gevarenzones:
Het apparaat is geschikt voor gebruik in de ATEX-zones 1 of 2, waarbij het op het apparaat
aangegeven temperatuurbereik in acht moet worden genomen, en waarin gassen uit de
explosiegroepen IIA, IIB of IIC en temperatuurklassen T4 of T6 (afhankelijk van de
omgevingstemperatuur) of stof uit de groepen IIIA, IIIB of IIIC kunnen voorkomen.
Classificatie gevarenzones in divisies:
Het apparaat is uitsluitend geschikt voor gebruik in Ex-zones van de klassen I&II, div. 1 of 2
geschikt, waarbij een temperatuurbereik zoals dat op het apparaat is aangegeven moet
worden aangehouden, en waarin gassen of stof van de groepen A, B, C, D of E, F, G en
temperatuurklassen T4 of T6 (afhankelijk van de maximale omgevingstemperatuur) kunnen
voorkomen.
– Niet getest in omgevingen met een verhoogd zuurstofgehalte.
– De schroefdraden voor de drukvaste behuizing komen niet overeen met de minimale en
maximale waarden uit EN/IEC 60079-1. De vereisten uit EN/IEC 60079-1 werden
overtroffen. De schroefdraden zijn niet geschikt voor modificatie door de gebruiker.

Installatie

De gastransmitter mag alleen door deskundigen worden geïnstalleerd (bijv. door de service
van Dräger) met inachtneming van de voorschriften die van toepassing zijn op de plaats waar
het apparaat zich bevindt.
Montageplaats
– Kies een geschikte montageplaats om een maximale detectiewerking te bereiken. Zorg
ervoor dat de lucht vrij kan circuleren rondom de gastransmitter.
– Kies een montageplaats die zich zo dicht mogelijk in de buurt van de potentiële lekbron
bevindt:
– voor de bewaking van gassen en dampen die lichter zijn dan lucht, dient de
gastransmitter boven de potentiële lekkage te worden gemonteerd.
108
– voor de bewaking van gassen en dampen die zwaarder zijn dan lucht, dient de
gastransmitter zo dicht mogelijk boven de grond te worden gemonteerd.
– Houd rekening met de plaatselijke luchtstromingen. Plaats de gastransmitter op een plek
waarop de hoogste gasconcentratie te verwachten is.
– Monteer de gastransmitter op een plek waar het gevaar voor mechanische beschadiging
miniem is. De gastransmitter moet vrij toegankelijk blijven voor het onderhoud. Zorg ervoor
dat er een vrije ruimte van ca. 20 cm rondom de gastransmitter aanwezig is!
Aanbevolen montagepositie in aanmerking nemen
– Indien u gebruik maakt van een spatbescherming, dient u bij de montage erop te letten dat
de statuslampjes boven elkaar liggen. Daarbij moet de "Dräger" logo op de
spatbescherming horizontaal staan. Een afwijking van het horizontale vlak is slecht met
maximaal ±30° toegestaan. Bij gastransmitters met 3/4" NPT schroefaansluiting kan
eventueel een draaibaar verbindingsstuk (Union) worden gebruikt om de aanbevolen
montagepositie aan te houden.
– Alleen bij gastransmitters zonder spatbescherming is een andere montagepositie
toegestaan – hierbij bestaat echter een verhoogd gevaar voor vervuiling van de optische
oppervlakten!
Water en/of vuil op de optische oppervlakten kan een waarschuwing of storing veroorzaken.
Mechanische installatie
Probeer in geen geval de behuizing van de gastransmitter te openen. Daardoor kan de
meettechniek van het apparaat worden beschadigd. Het apparaat bevat geen onderdelen
die de gebruiker hoeft te onderhouden.
Bij het openen apparaat vervalt de garantie.
Alle schroefverbindingen tegen losraken beveiligen.
De gastransmitter is ontworpen voor de montage in combinatie met een junction box
(klemmenkast).
Voor de variant met M25 schroefdraadaansluiting (IDS 011x) wordt aanbevolen gebruik te
maken van de klemmenkast Ex e PIR 7000 (68 11 898).
Voor de variant met schroefdraadaansluiting 3/4" NPT (IDS 010x) wordt aanbevolen gebruik
te maken van de junction box Ex d PIR 7000 (45 44 099, van aluminium resp. 45 44 098, van
roestvrij staal SS 316).
Bovendien kan elke goedgekeurde klemmenkast worden gebruikt die voldoet aan de volgende
eisen:
Afhankelijk van de schroefdraad van de gastransmitter:

Invoeropening M25 of 25 tot 26 mm (Ex e en Ex tb) In beide gevallen moet de

bevestiging van de sensor in de klemmenkast worden geborgd met een moer.
of
Invoeropening 3/4" NPT (Ex d resp. Explosion Proof en Ex tb).

Aansluitklemmen voor ten minste drie geleiders (bij gebruik van de seriële interface voor de

communicatie: vier geleiders). Bovendien moet de klemmenkast geaard zijn.
De klemmenkast is geschikt voor de montagelocatie en voor de toepassing.

Klemmenkast en gastransmitter moeten zodanig worden bevestigd, dat de klemmenkast box
mechanisch niet belast wordt.
Alle niet gebruikte kabelinvoeropeningen op de klemmenkast met gecertificeerde pluggen

sluiten.
VOORZICHTIG
VOORZICHTIG
OPMERKING