Overige Risico's; Technische Constructiekenmerken; Beoogd Gebruik - EBARA 1GP Manuel D'utilisation Et D'entretien

Table des Matières

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 40
4.3.

OVERIGE RISICO'S

Tijdens onderhoud bestaat er risico bij
het werken aan bewegende delen als de
installatie in werking is. Zorg ervoor dat
de stroomtoevoer wordt onderbroken
voor het uitvoeren van werkzaamheden.
Tijdens onderhoud bestaat er risico bij
het
werken
spanning staan als de installatie in
werking
stroomtoevoer wordt onderbroken voor
het uitvoeren van werkzaamheden.
5.
TECHNISCHE
CONSTRUCTIEKENMERKEN
5.1.
BESCHRIJVING
Drukverhogingsinstallaties
watertoevoersystemen van 1 of meer parallel geschakelde
pompen,
ontworpen
voor
autoclaaftanks,
luchtkussentanks
waterleidingen. Ze worden gebruikt wanneer de druk moet
worden verhoogd of wanneer de watertoevoer onder druk
moet worden gehouden. Het afnemen van water uit het
aangesloten systeem, met stopgezette pompen, zorgt voor
een drukdaling, waardoor de eerste pomp wordt gestart (of de
stuurpomp voor de GPJ/GPEJ-installaties). Als het drukverlies
aanhoudt of het herstel niet voldoende is, start de tweede
pomp en zo verder, als de installatie is voorzien van een
tweede, derde en vierde pomp (of hoofdpompen voor de
GPJ/GPEJ-installaties). Als de druk in het systeem zich
herstelt, worden de pompen één voor één uitgeschakeld. Een
elektronisch apparaat zorgt voor de automatische rotatie van
de startvolgorde van de elektrische pompen, zodat telkens een
andere pomp als eerste wordt gestart om zo de bedrijfsuren
gelijkmatig te verdelen (in installaties met meer dan één
pomp).
Standaard drukverhogingsinstallaties zijn onderverdeeld in:
 GP: installaties die werken met pompen met vaste
snelheid;
 GPE: installaties die werken met pompen met variabele
snelheid;
 GPJ/GPEJ: installaties die werken met pompen met
vaste (GPJ) of variabele (GPEJ) snelheid. Het verschil
met GP/GPE-installaties is de aanwezigheid van een
pilootpomp, die begint te werken als eerste pomp om
kleine drukverliezen van het systeem op te vangen.
Hierdoor wordt het opstarten van de hoofdpompen
vermeden (over het algemeen zijn de hoofdpompen
groter in omvang en hebben ze een hoger verbruik dan
de pilootpomp);
 GPS/GPES: installaties die kunnen werken met pompen
met vaste (GPS) of variabele (GPES) snelheid. De
afmetingen van de leidingen zijn afgestemd op één
inactieve pomp in de installatie (in stand-by).
Vergelijkbaar hiermee zijn de drukverhogingsinstallaties met
2/3/4 pompen die een regelsysteem en pompen hebben zoals
de bovengenoemde standaardpompen.
De regelsystemen van de installaties worden verdeeld op
basis van de aanwezigheid of afwezigheid van een omvormer,
ook wel aandrijfeenheid met variabele frequentie genoemd (die
het mogelijk maakt om de snelheid van de pomp te variëren),
en van het type omvormer. Ze zijn:
aan
delen
die
onder
is.
Zorg
ervoor
dat
zijn
automatische
aansluiting
op
membraan-
of
op
 bedieningspaneel EP: voor het aansturen van eenfasige
of driefasige pompen met vaste snelheid, die worden
geregeld door drukschakelaars;
 bedieningspaneel
eenfasige of driefasige pompen met vaste snelheid die
worden geregeld middels een transducer (één enkele
transducer voor de gehele installatie);
 bedieningspaneel SP-EFC: voor het aansturen van
driefasige pompen waarbij de eerste pomp een variabele
de
snelheid heeft en de anderen een vaste snelheid hebben;
 bedieningspaneel SP-MFC: voor het aansturen van
driefasige pompen met variabele snelheid;
 omvormer E-Drive: in de motor aangebracht voor het
aansturen van driefasige pompen met variabele snelheid;
 omvormer E-SPD: in de motor aangebracht voor het
aansturen van driefasige pompen met variabele snelheid.
Zie de handleiding die als aanvulling op deze handleiding is
bedoeld voor details over de werking van elk paneel/apparaat.
Let op: bij installaties met besturingseenheid E-drive en E-SPD
normale
is er sprake van een MASTER-pomp (de eerste pomp aan de
linkerkant als u naar de installatie kijkt van de kant van de
panelen).
activeringssequentie van alle pompen aan.
De installaties kunnen worden uitgerust met de volgende
soorten
AGA/CDX/2CDX/2CD/CDA/CMA/CMB/COMPACT
/CVM/MATRIX/MD/MMD/EVM/EVML/EVMG/EVMS/EVMSL/E
VMSG/3M/3LM/3S/3LS/3D/3DS/3P/3LP/3DP/GS.
5.2.
ONDERDELEN
De onderdelen van de drukverhogingsinstallaties worden
getoond in de schema's in fig. A in het hoofdstuk
BIJGEVOEGDE SCHEMA'S.
De identificatiecode van de modellen is beschreven in het
hoofdstuk IDENTIFICATIECODE VAN DE MODELLEN.
5.3.

BEOOGD GEBRUIK

De installaties kunnen worden gebruikt voor civiele,
industriële en landbouwtoepassingen, met name voor:
 heffen of verplaatsen van water;
 koeling;
 verwarming;
 irrigatie;
 wasinstallaties.
Voor de gepompte vloeistof gelden de volgende eisen:
 drinkwater, schoon water, regenwater of grondwater of
een mengsel hiervan;
 vrij van vaste deeltjes of vezels in suspensie;
 vrij van agressieve chemicaliën;
 temperatuur tussen 0° en 50 °C (regelsysteem EP, EP-E,
SP-EFC, SP-MFC, E-Drive, E-SPD).
Voor de omgeving van de installatie gelden de volgende
eisen:
 overdekt en beschermd tegen slecht weer en vorst;
 bedrijfsomgevingstemperatuur tussen 0 en 40 °C;
 hoogte maximaal 1000 m boven zeeniveau;
 relatieve vochtigheid maximaal 50% bij + 40 °C.
NB: De installaties zijn ontworpen om ondergedompeld te
werken.
Bij gebruik boven het vloeistofniveau, is het goed om te
weten dat de zuighoogte afneemt met toenemende hoogte
NEDERLANDSE TAAL
EP-E:
voor
De
omvormer
van
de
het
aansturen
van
master
stuurt
de
pompen:
4

Publicité

Table des Matières
loading

Table des Matières