1
2
3
4
5
6
7
NO.
C D E
F
8
9
10
10
G
H
I
J
K
A. Steektype
Selecteer het programmanummer dat correspondeert
met het steektype dat u wilt naaien.
U kunt kiezen uit 20 steektypen. Raadpleeg de
steekdiagrammen die zijn aangegeven op de machine
en binnen in de voorklep.
N.B.
Sommige programmanummers corresponderen met
meer dan één steektype.
Voorbeeld:
•
Programma 2 correspondeert met drie steken -
5-draads, 3-draads breed en overlock-3.
•
Programma 10 correspondeert met 7 steken -
drievoudige dekzoom, dekzoom breed, dekzoom
R
smal, kettingsteek en 3 bovendeksteken.
B. Programmakeuzeknop
Draai de programmakeuzeknop totdat het nummer van
het gewenste steekprogramma verschijnt in het
programmascherm.
L
M
Wat de symbolen voorstellen
C: Programmanummer
D: Differentieeltransport
E: Steeklengte
F: Naaldpositie
G: Snijbreedte
H: Stand bovenmes
I:
2-draadsomzetter
J: Overlockklep of naaitafel
K: Persvoet
L: Naaldplaatinstelknop
M: Draadspanning kettinggrijper
N.B.
betekent dat de voorziening in de HOGE stand
moet staan.
betekent dat de voorziening in de LAGE stand
moet staan.
20