Meten Van De Diepte Tot Een Sonde; Problemen Oplossen - Radiodetection RD2000+ Guide De L'utilisateur

Table des Matières

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 7
RD2000+, RD2000S, RD2000CPS en T1 Gebruikershandleiding
B
draai aan de ontvanger alsof
het blad een draaipunt is. Stop
zodra het staafdiagram een
duidelijke piek weergeeft.
C
beweeg met de ontvanger van
de ene zijde naar de andere
tot het staafdiagram een
duidelijke piek weergeeft.
D tijdens C zal de diepte-uitlezing
beginnen te verschijnen. Lees de
diepte af terwijl u de ontvanger
van de ene zijde naar de andere
beweegt. De laagste waarde
duidt de juiste locatie aan.
Herhaal A, B en C in kleinere
stappen met het ontvangerblad op
of dicht bij de grond. De ontvanger
moet zich nu recht boven de sonde
bevinden met het blad in lijn met
de sonde. Markeer deze positie.
Verplaats de sonde weer zo'n drie a
vier passen verder over de leiding of
buis. Bepaal de precieze locatie en
marker deze. Herhaal deze procedure
op soortgelijke afstanden over de
route. Het zal alleen noodzakelijk zijn
de gevoeligheid van de ontvanger
aan te passen tijdens het volgen
van de sonde als de diepte van de
leiding of buis, of de afstand tussen
de ontvanger en de sonde verandert.

Meten van de diepte tot een sonde

Bepaal de precieze locatie van de sonde zoals eerder beschreven werd
en plaats de ontvanger dan in lijn met de sonde op de grond. Pas de
gevoeligheid aan voor een meteruitlezing van 60% tot 80%.
Denk eraan: de diepte wordt gemeten vanaf de onderkant van het
ontvangerblad tot het midden van de sonde en niet tot de leiding of buis die
wordt gezocht.
VOORZICHTIG: Dieptemetingen moeten bij de piekuitlezingen worden
verricht. Dieptemetingen die op de locatie van echosignalen worden
genomen zullen onjuist zijn.
Dieptemeting geschiedt automatisch. De diepte-uitlezing wordt weergegeven
wanneer langzaam met de ontvanger boven de sonde wordt bewogen. De
minst diepe diepte-uitlezing die op het LCD-scherm verschijnt is tevens de
juiste positie rechtstreeks boven de sonde (volg altijd stappen A - D).
Als het signaal te zwak of onstabiel is, berekent de ontvanger de diepte niet.
In dit geval moet de bovenstaande procedure worden herhaald met een
krachtigere sonde.
Bepaal de precieze locatie van de
sonde. Breng de ontvanger voor
de sonde, nog steeds in lijn ermee.
Verhoog de gevoeligheid iets om het
echosignaal te detecteren. Tussen
de hoofdpiek en het echosignaal is
er een nulpunt of minimum. Markeer
de–ze positie als referentiepunt. Breng
de ontvanger nu achter de sonde
en herhaal de procedure. Zoek het
nulpunt tussen het echosignaal en de
hoofdpiek. Zie punten 'A' en 'B' op
het fi guur. Hoe hoger de gevoeligheid
van de ontvanger is, hoe duidelijker de
nulpunten verschijnen.
Meet de afstand tussen punt
'A' en 'B' en vermenigvuldig
met 0,7 om een dieptemeting
bij benadering te verkrijgen.
Stroomstekkerconnector (extra optie)
Brengt het zendersignaal aan op een stroomvoerende huishoudelijke
contactdoos en via het huishoudelijke bedradingssysteem op de servicekabel
en de voedingskabel in de straat. Het signaal moet op het leveringssysteem
te detecteren zijn tot een paar honderd passen aan weerszijden van de bron
van het signaal.
Nota: Sluit de zender niet aan op stroomkabels zonder een stekkerconnector
of stroomkabel te gebruiken.
12
B
C
Procedure
Sluit de stroomstekkerconnector aan op de zender en de stroomvoerende
huishoudelijke contactdoos.
Nota: De stroomstekkerconnector is voorzien van een beveiliging om de
gebruiker en de zender te beschermen tegen een netspanning tot aan 250 V.

Problemen oplossen

Vermeld altijd het serienummer van het toestel wanneer u problemen aan een
Radiodetection dealer of leverancier meldt.
WAARSCHUWING! Deze apparatuur is NIET goedgekeurd voor
gebruik in ruimtes waar mogelijk gevaarlijke gassen aanwezig zijn.
Verlaag het geluidsvolume alvorens het oordopje te gebruiken.
De batterijen dienen te worden weggegooid in overeenstemming met
de gebruikelijke praktijken van uw onderneming en/of de in uw land
geldende wetten of voorschriften.
Dit instrument, of deze groep instrumenten, zal geen blijvende schade
opdoen als gevolg van redelijke elektrostatische ontlading en is getest
overeenkomstig IEC 801-2. Echter, in extreme gevallen kan een tijdelijke
storing ontstaan. Indien dit gebeurt, zet het instrument dan uit, wacht een
poos, en zet hem dan weer aan. Als het instrument weer niet werkt, koppel
dan enkele seconden de batterijen los.
Hierbij verklaart Radiodetection dat deze T1 zender voldoet aan de essentiële
eisen en andere relevante bepalingen van de richtlijn 1999/5/EG.
WAARSCHUWING! De RD2000 detecteert vrijwel alle geleiders onder
de grond maar sommige stralen geen signalen uit die met de RD2000
of andere magnetische instrumenten te detecteren zijn. Er zijn ook
sommige stroomkabels die de RD2000 niet kan detecteren wanneer hij
in de stand Stroom staat. De RD2000 duidt niet aan of een signaal van
een kabel of van meerdere, dicht bij elkaar liggende kabels afkomstig is.
Service en onderhoud
De RD2000 en de T1 zijn zodanig ontworpen dat ze niet regelmatig hoeven
worden gekalibreerd. Echter, zoals bij alle veiligheidsapparatuur het geval
is, wordt aanbevolen ze minstens eenmaal per jaar een onderhoudsbeurt te
geven, ofwel bij Radiodetection of bij een goedgekeurd reparatiecentrum.
De producten van Radiodetection worden voortdurend ontwikkeld en kunnen
zonder voorafgaande kennisgeving gewijzigd worden.

Publicité

Table des Matières
loading

Ce manuel est également adapté pour:

Rd2000sRd2000cpsT1

Table des Matières