Verbindingskabel; Detectie Met De Rd2000 En De T1 Zender - Radiodetection RD2000+ Guide De L'utilisateur

Table des Matières

Publicité

Les langues disponibles
  • FR

Les langues disponibles

  • FRANÇAIS, page 7

Verbindingskabel

De rode kabel stuurt de zendersignaal
direct naar de doellijn. De zwarte kabel
zorgt voor het retoursignaal via de
grondstaak. De verbindingsstekkers
klikken vast in de verbindingsbus. Om
de kabel los te koppelen, grijpt u de
zwarte mof aan de buitenkant van de
stekker vast. Trek niet aan de draad,
daar dit schade aan de kabel en/of
verbindingsbus kan veroorzaken.
Grondstaak
Zorgt voor een aardverbinding voor een
retoursignaal.
Controleer regelmatig alle standen van de RD2000 en de T1 boven een
kabel waarvan u de respons kent.
Detectie met de RD2000
en de T1 zender
Inductie
De zender heeft een ingebouwde antenne die een signaal induceert naar
een lijn (of lijnen) die direct onder de zender liggen. Toegang tot de lijn is dus
niet nodig. Inductie werkt over het algemeen uitsluitend tot een diepte van
ongeveer 2 meter.
Inductie is uitsluitend mogelijk met een frequentie van 8 kHz of hoger.
Procedure
Plaats de zender ongeveer boven de
positie van de lijn. De pijlen moeten
parallel aan de lijn liggen. Stel de
gevoeligheid van de ontvanger in
op het midden en begin ongeveer
10 passen van de zender af naar de
lijn te zoeken. Markeer de grond op
elke plaats waar de ontvanger een
piekrespons detecteert.
Nota: Inductie is kan niet worden gebruikt voor het aanbrengen van een
signaal op lijnen die onder gewapend beton liggen. Het is mogelijk dat het
signaal van de zender rechtstreeks wordt gedetecteerd en niet vanaf de
doellijn, dus probeer geen metingen te verrichten wanneer u minder dan 15
passen van de zender af staat. U kunt dit controleren door met de ontvanger
rechtstreeks naar de zender te wijzen. Als de signaalsterkte van de ontvanger
toeneemt, dient u ofwel de zenderstroom te verlagen of de afstand tot de
zender te vergroten. Als de signaalsterkte van de ontvanger afneemt, is het
ontvangen signaal afkomstig van de lijn onder de grond.
Directe verbinding
Geschikt voor gebruik bij continu kendraad, water- en
gasdistributiesystemen, een telecommunicatiekabel of een pijpleiding bij een
KB-test of een ander toegangspunt.
Procedure
Steek de verbindingskabel in de zender
en tegen de doellijn. Eventuele verf, roest
of aanslag verwijderen om voor een
goede verbinding te zorgen.
Klem de grondkabel vast aan een
zelfstandig aardpunt enkele passen
verderop, bij voorkeur haaks op het
vermoede traject van de doellijn. Verbind
de aarde niet aan een waterpijp of een
ondergrondse lijn die het signaal mogelijk
kan geleiden.
Begin op de lage stroomsterkte. Een goede verbinding is te herkennen aan
een verandering in de toon die uit de luidspreker klinkt. Als de toon niet
verandert, controleer dan het elektrische contact en de aarde. Pas zonodig
de positie van de aarde aan of giet water over het aardcontact indien deze in
droge grond of zand geplaatst is. Als de toon weer niet verandert, dient u de
stroomsterkte op hoog in te stellen.
Nota: Een ontvanger kan een signaal detecteren dat vele malen zwakker is
dan de toon van de zender doet veranderen. Korte afstanden kunnen worden
gevolgd zonder dat de toon uit de luidspreker verandert.
WAARSCHUWING! Uitsluitend te gebruiken op een
stroomkabelbekleding door bevoegd personeel.
RD2000+, RD2000S, RD2000CPS en T1 Gebruikershandleiding
Signaalklem (extra optie)
De signaalklem brengt een signaal aan
op een pijp of een stroomkabel zonder
de voeding te onderbreken. Het signaal
is zeer kenmerkend en heeft een lagere
koppeling in vergelijking met andere
geleiders.
WAARSCHUWING! Om het risico van stroomschokken te vermijden
moet de signaalklem eerst aan de zender worden verbonden alvorens
hem rond de pijp of kabel te plaatsen.
Procedure
Verbind de signaalklem aan de zender.
Plaats de signaalklem rond de pijp of kabel. Daarbij moet de kaak dicht
staan. Zet de zender aan.
Losgekoppelde pijpen en kabels zijn over het algemeen niet te detecteren
met een signaalklem.
Detectie van een sonde
Aan het begin van elke dag en bij voorkeur aan het begin van elke klus moet
een nieuwe batterij of een pas opgeladen batterij gebruikt worden. Controleer
of de sonde en de ontvanger op dezelfde frequentie werken en goed
functioneren.
Een snelle manier om de sonde en de ontvanger te testen is de sonde op
een afstand vanaf de ontvanger te plaatsen die gelijk is aan zijn nominale
dieptebereik. Wijs de ontvanger met zijn blad in lijn in de richting van de
sonde. Controleer of het staafdiagram een uitlezing van meer dan 50% geeft
bij hoge gevoeligheid.
Nota: Het blad van de nieuwe ontvanger moet in lijn liggen met de sonde,
het tegenovergestelde van lijndetectie.
Bevestig de sonde aan de stang en steek hem in de leiding of buis die
moet worden gedetecteerd. Plaats de sonde zodat hij nog net zichtbaar is.
Houd de ontvanger verticaal recht boven de sonde met het blad in lijn met
de sonde.
Stel de gevoeligheid van
de ontvanger in voor een
uitlezing van 60-80% op
het staafdiagram.
Een sonde straalt een piekveld
uit vanuit het middelpunt van
zijn as, met echosignalen
aan weerszijden van de piek.
Verplaats de ontvanger iets
naar een kant en dan over
de as van de sonde naar
voren en naar achteren om de
echosignalen te detecteren.
Het verdient aanbeveling de
echosignalen te detecteren
aangezien het bepalen van hun
plaats een positieve bevestiging
is van de positie van de
hoofdpiek. Om de echosignalen
los te laten, dient u de
gevoeligheid van de ontvanger
enigszins te verlagen, zodat
alleen nog het hoofdpieksignaal
detecteerbaar is.
Stel de gevoeligheid van de
ontvanger in op de gewenste
stand, verplaats de sonde drie of
vier passen naar voren en stop
dan. Plaats de ontvanger boven
de vermoede positie van de
sonde en...
A
beweeg met de ontvangers
naar achteren en naar voren
met het blad in lijn met
de sonde. Stop zodra het
staafdiagram een duidelijke
piek weergeefCt.
A
11

Publicité

Table des Matières
loading

Ce manuel est également adapté pour:

Rd2000sRd2000cpsT1

Table des Matières