Inbouw; Elektrische Aansluiting - Gazzini 10030302 Mode D'emploi

4.3 | Inbouw

3
2
4
Schroef de passende gazzini schroefdraadadapter (Nee. 7, 8, 9) voorzichtig in
het spiegelscharnier (Nee. 4). Schroef nu de voet of het spiegelscharnier met de
adapter in de armatuur, stel de spiegel bij benadering op de bestuurderspositie
af en zet de spiegel met behulp van de contramoer (sleutelmaat 15) stevig op de
armatuur vast. Draai vervolgens de platkopschroef (Nee. 2) en getande borgring
(nee. 3) van de spiegelarm met een inbussleutel (maat 4) vast op het
spiegelscharnier zodra de spiegel op de juiste rijpositie is afgesteld. Stel de
spiegelkop aan het kogelscharnier nu zodanig in dat u optimaal zicht hebt op het
verkeer achter u.

4.4 | Elektrische aansluiting

LED-knipperlichten branden alleen wanneer de pluskabel (+) en de minkabel (-)
correct zijn aangesloten. Voor het onderscheid zijn kleine markeringen op de
kabels aangebracht. Verbind de rode pluskabel (+) en de zwarte minkabel (-)
van het knipperlicht met de toevoerleidingen van het gedemonteerde
originele knipperlicht. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden, bijv.
de meegeleverde Japanse stekkers, optionele sealverbinders of kleine
soldeerpunten. De soldeerpunten moeten altijd met krimpkousen worden
geïsoleerd. Hiertoe wordt de krimpkous over de kabel geschoven voordat de
kabel wordt gesoldeerd. Trek de krimpkous na het solderen over het soldeerpunt
en krimp deze met een aansteker of met een heteluchtpistool in.
Voor een zeer eenvoudige elektrische aansluiting zijn voor diverse
voertuigen specifieke adapterkabels optioneel verkrijgbaar. De
adapterkabels hebben aan de ene kant een compacte stekker die in
de steekverbinding van de originele kabelboom past, en aan de andere kant de
noodzakelijke aansluitingen om het knipperlicht aan te sluiten. Zo is er geen
ander elektrisch verbindingsmateriaal nodig.
42
7 8 9
Let op een correcte, tegen kortsluiting beschermde aansluiting van de kabels.
Zorg ervoor dat plus en min, resp. de linker- en rechterkant van de knipperlichten,
niet worden verwisseld. Gebruik nooit kroonsteentjes voor de aansluiting. Nadat
de aansluiting is gelukt, dient u de goede werking van de elektrische installatie te
controleren voordat u gaat rijden.
De knipperfrequentie (snelheid) is ingesteld op 90 +/- 30 maal per minuut. Dat
betekent dat de knipperlichten tussen 60 en 120 maal per minuut moeten branden.
Als knipperlichten met een lager totaal wattage dan het origineel
worden gemonteerd, knipperen ze meestal te snel of blijft het
knipperlicht 'aan staan'. De juiste frequentie moet dan met een geschikt
knipperrelais of met weerstanden (die het ontbrekende wattage
simuleren) worden hersteld.
Als accessoire zijn er verschillende universele knipperrelais, voertuigspecifieke
knipperrelais en weerstanden in verschillende formaten verkrijgbaar.
Het gebruik van vermogensweerstanden is vooral aan te raden wanneer het
voertuig een gecombineerde relaiseenheid heeft die niet vervangen kan worden
(dan zijn er meestal meer dan drie kabelaansluitingen) of de knipperlichten
niet via de boordcomputer van de motor kunnen worden bediend. De
vermogensweerstanden worden elk in het rechter en linker knippercircuit in een
parallelle schakeling ingebouwd. Ze kunnen direct voor het knipperlicht of op
een andere plaats ten opzichte van het rechter of linker knippercircuit worden
aangebracht (voor of achter).
De benodigde weerstand kan worden bepaald met de volgende formule:
de vereiste weerstand R (in ohm) is gelijk aan de boordspanning in het kwadraat
(6/12 volt) gedeeld door het verschil in watt tussen het oude en het nieuwe
knipperlicht. Het originele wattage kan ofwel op de originele lamp, in het
werkplaatshandboek of soms op het glas van de knipperlamp worden opgezocht.
Voorbeeld:
knipperlicht origineel: 21 W
Knipperlichtaccessoires: 1,7 W
Verschil in watt: 19,3 W
Boordspanning in kwadraat gedeeld door het verschil in watt = vereiste
weerstand
43