ENBIO S Mode D'emploi page 96

filter handmatig aan, net zo lang tot het goed vastzit.
a. Het apparaat moet op een platte, egale ondergrond worden geplaatst.
Het apparaat niet gebruiken wanneer het gekanteld staat.
b. Het apparaat moet worden aangesloten op een geaarde stroombron die
is voorzien van zekeringen en dezelfde nominale spanning levert als is
opgegeven voor het apparaat.
c. Gebruik voor de ENBIO S/ PRO gedemineraliseerd of gedestilleerd water.
In geen enkel geval kraanwater gebruiken.
CONDENSUITLAAT
WATERINLAAT
95
WATERINLAAT
d. De inbegrepen verbindingsslang
aansluiten op de aansluiting met
snelkoppeling voor waterinlaat,
die op de achterzijde van het ap-
paraat is gemarkeerd met WATER
IN. Het uiteinde van de slang in
het reservoir met aanvoerwater
dompelen.
Het apparaat is uitgerust met een
wateraanzuigpomp; het waterreser-
voir hoeft daarom niet hoger of op
gelijke hoogte met het apparaat te
worden g plaatst. Om de wateraanvoerslang te bevestigen, gebruik maken
van de inbegrepen kurk en deze in de opening van het aanvoerwaterreser-
voir plaatsen.
e. Afvalwater, dat is ontstaan nadat water is verdampt tijdens sterilisatie, kan
worden afgevoerd via de inbegrepen slang, die moet worden aangesloten
op de aansluitkoppeling aan de achterzijde van het apparaat, gemarkeerd
met WATER OUT. Afvalwater kan direct naar het riool of een speciaal reser-
voir voor afvalwater worden afgevoerd. In het geval een afvalreservoir wordt
gebruikt, het uiteinde van de slang in het reservoir plaatsen en de inlaat
bevestigen met de meegeleverde kurk. De slang mag niet worden onder-
gedompeld in het afvalwater.
Correcte plaatsing van de slangen in de reservoirs voor aanvoer-
water en afvalwater.
f. Het afvalwaterreservoir of rioolafvoer moeten zich lager dan het apparaat
bevinden.
g. Als een afvalwaterreservoir wordt gebruikt, wordt aanbevolen om een
reservoir met dezelfde inhoud te gebruiken als het reservoir voor het
aanvoerwater. Het gelijktijdig legen van het afvoerreservoir met het
vervangen/bijvullen van het aanvoerreservoir voorkomt overstroming.
h Zorg voor minstens 5 cm ruimte achter de achterzijde van het apparaat
en 1 cm aan beide zijkanten tot de muur of andere voorwerpen, om cor-
recte ventilatie te waarborgen.
i. Het apparaat moet zodanig worden geplaatst dat de hoofdschakelaar
aan de achterzijde van het apparaat eenvoudig toegankelijk is.
j. Het apparaat niet in de buurt van een gootsteen met water of op andere
plekken plaatsen waar er mogelijk water op het apparaat terecht kan ko-
men, anders bestaat er gevaar op kortsluiting.
k. Het apparaat installeren in een goed geventileerde ruimte, ver uit de
buurt van warmtebronnen en ruimten waar mengsels van gassen en
vloeistoffen of andere gevaarlijke factoren kunnen ontstaan.
l. Zorg voor de volgende omstandigheden van de omgeving: werktempera-
tuurbereik: +5°C tot +40°C/ relatieve vochtigheid bij werking 0-90%, opslag-
temperatuurbereik: -20°C tot +60°C/ relatieve vochtigheid bij opslag 0-90%.