Table des Matières
Publicité
7.5 Beveiligingsapparatuur
7.5.1 Algemeen
Door middel van de toegepaste apparatuur worden de
volgende functies bij een 'fout' waarneming vergrendelend
c.q. blokkerend bewaakt.
7.5.2 Vlambeveiliging (vergrendelend)
De vlambeveiliging geschiedt door middel van twee
ionisatie-elektroden.
7.5.3 Watergebrekbeveiliging
De watergebrekbeveiliging geschiedt per ketelmodule
door 3 temperatuursensoren: een aanvoer- en een retour-
watertemperatuursensor en een watertemperatuursensor
die zich op de meest door stroom ge voe li ge plaats in het
ketelblok bevindt. De sensoren bewaken de snelheid van
toename van de watertemperatuur en het tem pe ra tuur-
ver schil over de ketelmodule.
Signaleert één van de sensoren een te snel oplopende
watertemperatuur, als gevolg van b.v. een plotseling af-
nemen van de waterdoorstroming over de ketelmodule,
dan gaat deze in regelstop. Na een korte wachttijd komt
de ketelmodule opnieuw in bedrijf.
Als het tem pe ra tuur ver schil over de ketelmodule groter
wordt dan 45°C, dan gaat deze in regelstop.
7.5.4 Temperatuurbeveiliging
De watertemperatuurbeveiliging geschiedt per ketelmo-
dule d.m.v. 3 watertemperatuursensoren: één voor de
aanvoertemperatuur, één voor de retourtemperatuur en
één die de watertemperatuur op de meest doorstroomge-
voelige plek in het ketelblok bewaakt.
Indien de aanvoersensor een temperatuur sig na leert die
hoger is of dreigt te worden dan de ingestelde maxi ma le
bedrijfstemperatuur + 5°C (zie par. 7.3.2) dan wordt de
ketelmodule uitgeschakeld (regelstop).
Hierbij wordt de snelheid van toename van de watertem-
peratuur eveneens bewaakt, zodat de ketelmodule tijdig
uit ge scha keld wordt en doorwarming wordt voorkomen.
Mocht één van de sensoren toch een watertemperatuur
signaleren van 110°C, dan gaat de ketelmodule in ver-
grendeling.
De rookgastemperatuur wordt begrensd door een rookgas-
temperatuursensor (vergrendelend), standaard afgesteld
op 230°C.
7.5.5 Rookgastransportbeveiliging
Het rookgastransport wordt beveiligd door een drukverschil-
sensor.
7.5 Appareillage de sécurité
7.5.1 Généralités
Au moyen de l'appareillage appliquée, les fonctions suivan-
tes sont surveillées de telle sorte qu'elles sont verrouillées
ou bloquées, selon le cas, en cas 'd'erreur' constatée.
7.5.2 Surveillance de flamme (à verrouillage)
La protection de flamme est assurée par deux électrodes
d'ionisation.
7.5.3 Protection contre le manque d'eau
La protection contre le manque d'eau est assurée par
trois sondes de température par module: un sonde pour la
température de l'eau entrant dans la chaudière et un autre
pour la température de l'eau de retour, plus un sonde prévu
dans le bloc de chaudière à l'endroit où la température peut
être mésurée le mieux. Les sondes surveillent la vitesse de
montée de la température de l'eau et de la différence de
température à travers le module de la chaudière.
Si un des sondes signale une montée trop rapide de la
température de l'eau, pour marquer par exemple une chute
subite du débit d'eau traversant le module de la chaudière,
le module de la chaudière sera verrouillée. Après un bref
temps d'attente, la chaudière se mettra de nouveau en
service. Si la différence de température à travers le module
de la chaudière dépasse 45°C, la chaudière se bloquera.
7.5.4 Protection de température
La protection de la température de l'eau: est assurée par
trois sondes par module mesurant la température de l'eau,
un sonde pour la température de l'eau entrant dans la
chaudière, un autre pour la température de l'eau de retour,
plus un sonde pour surveiller la température de l'eau dans
le bloc de chaudière à l'endroit où elle peut être mesurée le
mieux. Si le sonde pour l'eau entrant dans la chaudière
signale une température qui est ou risque devenir supéri-
eure à la température de service maxi ajustée +5°C (voir
par. 7.3.2),le module de la chaudière sera arrêtée (arrêt
provoqué par le réglage). En même temps est surveillée la
vitesse de montée de la température de l'eau, de façon à
arrêter le module de la chaudière à temps pour éviter la
transmission de chaleur.
Si un des sondes signalerait tout de même une tempéra-
ture d'eau de plus de 110°C, le module de la chaudière
sera verrouillée. La température du gaz de combustion est
limitée au moyen d'un sonde de température du gaz de
combustion (à verrouillage), normalement ajusté à 230°C.
7.5.5 Protection du transport de gaz de combustion
La protection du transport de gaz de combustion est assu-
rée par un sonde de pression différentielle.
29
Publicité
Table des Matières
