Bedrijfsaarding voor apparaten met netvoeding: Eén
of meerdere aardepalen van 1,5 m (min.) (met T-profiel of
rond, afstand ca. 2 - 3 m) en/of een bijkomende 5 m ko-
ordaarddraad (2 spaten diep) gebruiken. De bedrijfsaar-
ding van de elektrische afrasteringinstallatie moet van de
randaarding en de bedrijfsaarding gescheiden sein (af-
stand minstens 10 m).
Bij elektrische afrasteringinstallaties voor een toe-
passing in een stalling (bijvoorbeeld koeientrainerinstal-
latie) mag de bedrijfsaarding op het equipotentiaal van
het gebouw aangesloten worden. Contactonderdelen
van elektrische afrasteringinstallaties voor een toepas-
sing in een stal moeten zodanig aangebracht zijn, dat
dieren zich vrij kunnen bewegen. Er moet beslist voor
gezorgd worden dat dieren bij een correcte montage
de contactonderdelen net aanraken. Gebruik uitsluitend
geschikte apparatuur, zoals de koetrainer „stallmaster"
10430
Bij elektrische schrikdraadinstallaties op gebouwen
(bijvoorbeeld duivenafwerende installaties) mag er geen
afrasteringdraad met de aarde verbonden worden, tenzij
de installatie op een metaalstructuur opgebouwd is, die
zelf met de aarde verbonden is.
In dit geval wordt de klem voor de aardverbinding van het
apparaat met de metaalstructuur geleidend verbonden.
DEEL 6: OPBOUW VAN DE AFRASTERING
Hekisolatie: Voor de hantering dienende onderdelen
van een elektrische afrastering, bijvoorbeeld aan hekken,
moeten van de elektrische impulsen voerende onder-
delen geïsoleerd zijn en dit bijvoorbeeld door geïsoleerde
hekhandgrepen.
Afstanden tot overige metalen onderdelen
(bij voor-
keur een afstand van ca. 2,5 m in acht nemen)
Metalen onderdelen, die niet tot de elektrische afraste-
ringinstallatie behoren, bijvoorbeeld brugrelingen en
drinkplaatsen voor vee, mogen niet met elektrische im-
Lengte van de afrastering in functie van de weerstand van de afrastering
(voor minimale spanning van 2000V aan het uiteinde van de afrastering)
Waarden van geleidend vermo-
gen bij afrasterinmateriaal
0,05 Ω/m
0,4 Ω/m
4 Ω/m
15 Ω/m
De aangegeven waarden gelden voor afrasteringen, bestaande uit één of meerdere draden, zonder begroeiing.
Bij de km-waarden in de kolommen 2 en 3, bijvoorbeeld 20-40 km, gelden de telkens lagere km-waarden voor
apparaten met lagere joulewaarden, de hogere km-waarden gelden voor apparaten met hogere joulewaarden.
Voor de tussenwaarden van de weerstand in kolom 1, bijvoorbeeld 0,4 - 4 ohm/m gelden corresponderende
tussenwaarden bij de te bepalen km-waarden, bijvoorbeeld 1 ohm/m levert ca. 12 km op (gemiddelde waarde
tussen 7 en 17 km uit kolom 2 bij een sterk voedingsapparaat)
Indien er aan de afrastering met begroeiing rekening gehouden moet worden, worden de hoger vermelde leng-
ten van de afrastering tot op de hierna volgende procentuele waarden gereduceerd:
- Bij gemiddelde begroeiing
tot op ca. 50% van de lengte van de afrastering zonder begroeiing
- Bij sterkere begroeiing
tot op ca. 20% van de lengte van de afrastering zonder begroeiing
Ingeval van vegetatie, is een goede aardaansluiting uiterst belangrijk !
28
pulsen voerende onderdelen van de elektrische afra-
steringinstallatie in geleidende verbinding staan.
DEEL 7:
AFRASTERINGDRAAD,
AFRASTERIN-GPALEN EN ISOLATOREN
Al naargelang het gebruiksdoeleinde staan er voor de
opbouw van elektrische afrasteringen verschillende
geleidende materialen ter beschikking. Gebruik uits-
luitend materialen en systemen zoals ze door de fa-
brikant aanbevolen worden. Voor de hoogten van de
afrastering neemt u de voorstellen op pagina 3 in acht.
De mogelijke lengten van de afrastering hangen van
het geleidende vermogen en van de sterkte van de
apparaten af.
Afrasteringdraden: De afrasteringdraden moeten
goed geleidend, scheurvast en weersbestendig zijn,
een goede zichtbaarheid kan de werkzaamheid ver-
beteren. Als elektrische afrastering mag er geen
prikkeldraad gebruikt worden. Als afrasteringdraad
wordt er van gegalvaniseerde ijzerdraden met een
diameter van 1,5 - 2,5 mm gebruik gemaakt. Voor
mobiele afrasteringen zijn ook lichte kabeldraden of
draden voor elektrische afrasteringen, bijvoorbeeld
kunststofdraden, -kabels- en –koorden, geschikt. Het
geleidende vermogen van kunststofdraden, -kabels
en –koorden kan zeer uiteenlopend zijn zonder dat
dit langs buiten zichtbaar is. Zo hebben bijvoorbe-
eld hoogwaardige draden of koorden een specifieke
weerstand van minder dan 1 ohm/m, minderwaardige
draden of koorden kunnen daarentegen tot maar liefst
10 ohm/m gaan, waardoor al bij gemiddelde afraste-
ringinstallaties (1km) zelfs sterke apparaten ineffectief
worden. De individuele geleiders van de draad of van
het koord moeten onderling geleidende verbinding
hebben. In het andere geval kunnen er onderdelen van
de afrastering spanningloos worden.
Belangrijk: technische gegevens vanwege de fabri-
kanten in acht nemen, bij de aankoop aan horizont
gekeurde materialen de voorkeur geven.
Apparaten me net- en accu-
Apparaten met
voeding > 1 Joule
batterijvoeding
20-40 km
8-17 km
3,5-5 km
3,5-7 km
1,5-3 km
1,5-2,5 km
0,5-1 km
Aansluitklem van de afrastering: Bij kunststofdraden
en –koorden is de introductie van de spanning van het
apparaat in de afrastering met speciale aansluitklem-
men aanbevelenswaardig.
Palen van de afrastering: Als afrasteringpalen kunnen
alle materialen in verbinding met de corresponderen-
de isolatoren gebruikt worden. Uitermate geschikt zijn
kunststofpalen. Houten palen mogen uitsluitend in ver-
binding met goede isolatoren gebruikt worden. Meta-
len palen kunnen bij verbroste isolatorkoppen en hoge
spanningen van de afrastering heel gemakkelijk de
afrastering kortsluiten en zijn voor buitenafrasteringen
minder geschikt. De afstand tussen de palen kan 4 - 10
m bedragen (al naargelang het gewicht van de draad).
Onderdelen van de elektrische afrastering, die voor de
hantering dienen, zoals bijvoorbeeld de hekhandgreep,
moeten geïsoleerd zijn. Niet tot de elektrische afraste-
ring of tot de toevoerleiding van de afrastering beho-
rende metalen onderdelen, zoals bijvoorbeeld brugre-
lingen, mogen niet met de draad van de afrastering in
verbinding staan. Aan masten van radiozendinstallaties,
laagspanningsinstallaties of hoogspanningsinstallaties
mogen er geen afrasteringdraden aangebracht worden.
Bij de opstelling van afrasteringen dienen de in uw land
geldende voorschriften in acht genomen te worden.
Preventie van radiostoringen: Radio- en televisies-
toringen kunnen door defecte verbindingen in de afra-
stering veroorzaakt zijn. Kritisch zijn knooppuntverbin-
dingen en losse, op elkaar liggende draden, waarbij
de aanwezige spanning van de afrastering hier vonken
produceert. In het bijzonder bij kunststofdraden, -ka-
bels en –koorden kan dit zich lichtjes voordoen.
Controle: afrastering met transistorradio afgaan –
roosterfouten veroorzaken klikkende geluiden. Bij
schemering kunnen vonkoverslagen ook optisch vast-
gesteld worden.
Installatie van de afrastering: Draden van de afra-
stering, toevoerleidingen van de afrastering en verbin-
dingsdraden moeten in isolatoren in geschikt materiaal
met een gepaste elektrische en mechanische betrouw-
baarheid voorzien worden. Isolatoren moeten zodanig
aangebracht zijn, dat draden van de afrastering en ver-
bindingsleidingen op een veilige afstand van minstens 3
cm tot gebouwgedeelten, buizen, draden en dergelijke
gehouden worden en dat onrechtstreeks contact met
ontvlambare onderdelen door spijkers of andere gelei-
dende onderdelen vermeden wordt. Toevoerleidingen
5-10 km
van de afrastering voor weideafrasteringen en afraste-
ringen voor het afsluiten van wild mogen omwille van de
bij een blikseminslag vrijkomende gevaren niet op licht
ontvlambare werkplaatsen (in schuren, op dorsvloeren,
in stallen en dergelijke) voorzien worden.
DEEL 8:
INSTANDHOUDING VAN DE REGLEMENTAIR
VOORGESCHREVEN OPERATIONELE TOESTAND
Als
houder
van
beheerder in het faunabeheer dient u de verplichte
verantwoordelijkheid na te komen.
Volgende controles moeten worden uitgevoerd:
het schrikdraadapparaat moet dagelijks volgens de
gebruiksaanwijzing worden getest, vooral de uitgangs-
spanning.
Sommige horizont schrikdraadapparaten zijn uitgerust
met een interne voorziening voor spanningscontrole.
Dit wordt weergegeven via afzonderlijke LED's of LED-
lichtbalken.
Deze controlevoorziening herkent storingen aan het ap-
paraat, bijv. een defect aan het hek.
Belangrijk is de meting van de spanning van de afrastering
"aan het uiteinde van de afrastering",bijvoorbeeld met een
digitale voltmeter.
De spanning aan het uiteinde dient niet aanzienlijk lager
dan de spanning aan de klem van de afrastering - steeds
tegen aarde gemeten – te zijn.
Indien er aan het uiteinde van de afrastering geen span-
ning is, is er een onderbreking van de draad.
Controle van batterij- c.q. accuspanning (dagelijks).
Controle van de mechanische toestand van de afrastering
en controle op het vlak van begroeiing (dagelijks).
Controle, of binnen gebouwen bediende draden van de
afrastering, toevoerleidingen van de afrastering en aard-
geleiders aansluitingen op een veilige afstand van licht
ontvlambare voorwerpen gehouden worden (wekelijks).
Leidingverbindingen aan toevoerleidingen van de afraste-
ring, afrasteringdraden (bijvoorbeeld knopen) en aardge-
leiders op een foutloos contact (preventie van loszittende
contacten) voor de vrijwaring van een foutloze operatione-
le toestand en ter preventie van radiostoringen controleren
(wekelijks).
Isolatoren, kunststofdraden of –koorden op verbrossen
en/of beschadigingen controleren (wekelijks).
Mogelijke oorzaak van fouten bij een onbestaand of
voldoende schrikeffect:
Onvoldoende aardaansluiting - de aardaansluiting moet
door een bijkomende diepte-aarddraad (ca. 1 - 1,5 m) ver-
beterd worden tot de spanning tussen aardklem van het
apparaat onder de aardbodem onder ca. 500 V – gemeten
met digitale voltmeter - daalt.
Slecht geleidend vermogen van de vloer bij een dro-
ge bodem zonder grasnerf – bijkomende aardgeleider
installeren of uit meerdere draden bestaande afrastering
opbouwen, waarbij de draden beurtelings met de afraste-
ring- en de aardklem verbonden worden.
Apparaat defect – levert met of zonder afrastering geen
spanning op. Zekering – indien aanwezig – controleren
c.q. het apparaat door een vakman laten controleren.
Respectievelijk batterij of accu leeg – vernieuwen of
bijladen; van inspectie-inrichtingen aan het apparaat ge-
bruik maken
Overdreven lengte van de afrastering, in het bijzonder
bij knopenrooster c.q. afrasteringen met meerdere
draden – spanning van de afrastering, in het bijzonder aan
het uiteinde van de afrastering, met digitale voltmeter me-
dieren
in
de
veehouderij
of
ten – er moet meer dan 2000 V aangegeven zijn – afraste-
ring korter maken of sterker apparaat gebruiken.
Onderbreking c.q. slecht geleidend vermogen van de
afrasteringdraad, knopen zorgvuldig en herhaaldelijk
uitvoeren, de metaalachtige geleiders moeten onderling
intensief contact hebben. Spanning aan het uiteinde van
de afrastering meten. Beperkte levensduur van de kunst-
stofdraden, -kabels en –koorden in acht nemen.
Defecte isolatoren – deels uitwendig vaststelbaar door
broos, gebarsten oppervlak of gebroken isolatie-ele-
menten - uitermate gevaarlijk bij isolatoren aan meta-
len palen = rechtstreeks aardcontact -
Service: Indien de aansluitleiding van dit ap-
paraat beschadigd wordt, moet ze door de
fabrikant, diens klantenserviceafdeling of een
gelijkaardig gekwalificeerd persoon vervangen
worden om gevaren te vermijden. Service en
reparaties alleen door bevoegde vakmensen !
Alleen de door de producent aangegeven ver-
vangingsonderdelen gebruiken.
29