4. INSTALLATIE
4.1Locatie van de pomp
1) Plaats de pomp zo dicht mogelijk bij het zwembad als haalbaar en houd de aanzuigleidingen
zo kort mogelijk om wrijvingsverliezen te verminderen.
2) Om direct zonlicht of directe warmte te vermijden, is het raadzaam op de pomp binnen of in
de schaduw te zetten.
3)Zet de pomp NIET op een vochtige of niet verluchte locatie. Houd de pomp en de motor
minstens 150 mm verwijderd van hindernissen; de pompmotors vereisen een vrije
luchtcirculatie voor de koeling.
4) Installeer de pomp horizontaal en bevestigd in de opening op de houder met schroeven om
onnodig lawaai en trillingen te vermijden.
4.2Leidingen
1) Voor optimale prestaties van de pomp is het raadzaam om buizen met een grotere diameter
te gebruiken. Gebruik bij installatie van de in- en uitlaatkoppelingen (mannelijke adapter) een
schroefdraaddichting.
2) De diameter van de leidingen aan de aanzuigzijde van de pomp moet minstens even groot
zijn als de retourleiding om te vermijden dat de pomp lucht aanzuigt, wat de efficiëntie van de
pomp zou aantasten.
3) De leidingen aan de aanzuigzijde van de pomp moeten zo kort mogelijk zijn.
4) Voor de meeste installaties raden wij aan om op zowel de aanzuigleiding als de retourleiding
van de pomp een klep te installeren zodat de pomp tijdens onderhoudswerken kan worden
geïsoleerd. We raden ook aan dat kleppen, bochten of T-stukken die zijn geïnstalleerd op de
aanzuigleiding niet dichterbij de voorkant van de pomp staat dan de diameter van de
aanzuigleiding maal vijf.
5) De uitlaatleidingen van de pomp moeten uitgerustzijn met een keerklep om de pomp te
beschermen tegenwaterslag door hercirculatie of het stoppen van de pomp.
4.3 Kleppen en koppelingen
1) Installeer 90°-bochten NIET direct in de pompinlaat. Bochten mogen niet dichter dan 250
mm van de inlaat komen. De dichtingen moeten goed aangedraaid zijn. De diameter van de
aanzuigleiding moet gelijk zijn aan of groter zijn dan de diameter van de afvoerleiding.
3