B
Gebruik van het toestel
Opmerking:
•
Doe wasmiddel in vak I wanneer de voorwasfunctie wordt geselecteerd.
Wassen
•
1.
Programma selecteren
2.
Functie selecteren of standaardinstellingen behouden
3.
Op Start/Pauze drukken om het programma te starten
Na het wassen
•
Het deurslot en de [Start/Pauze] lampjes knipperen met de zoemer die afgaat of twee stipjes
die op het digitale scherm knipperen.
Voor elke wasbeurt
•
De omgevingstemperatuur van de wasmachine moet tussen 5 en 40°C zijn. Bij een gebruik
onder 0°C kunnen de inlaatklep en het afvoersysteem beschadigd raken. Als de machine
onder vorstomstandigheden wordt geïnstalleerd, moet deze eerst worden overgebracht
naar een normale omgevingstemperatuur om ervoor te zorgen dat de watertoevoerslang
en afvoerslang voor gebruik kunnen ontdooien.
•
Controleer voor het wassen de waslabels en de gebruiksinstructies van uw wasmiddel.
Gebruik niet- of beperkt schuimend wasmiddel dat geschikt is voor de wasmachine.
62
NL